Zondagochtend 6 uur. “Nee” denk ik. Laat me asjeblieft nog even slapen. Maar de hoge temperatuur in mijn slaapkamer zorgt ervoor dat ik langzaam bij bewustzijn kom. Mijn keel voelt kurkdroog en mijn longen overvol. Ik begin hard te hoesten. “Dag hoeveel is dit?” denk ik ietwat gefrustreerd terwijl ik mijn benen naar de zijkant van het bed zwier. Ik hoest en hoest. Er komt niets los, maar het voelt alsof er minimaal 6kg van mijn lichaamsgewicht in mijn longen logeert. “Ik haat Corona” zucht ik terwijl ik opsta.
Ik strompel uit bed, zet mijn pruttelpotje op het vuur en besluit vergezeld door een smeuïge bak koffie met Yaz te gaan slenteren op het platteland. Ik loop over een zandpad. Om me heen zie ik weilanden en een klein beetje bos. Ik vermoed dat het een ‘pestbosje’ is. De bomen die er groeien zijn kaal, zielloos en wat ooit een hoge boom was, hangt nu afgebroken over het andere struikgewas. Op het zandpad, bij het bosje, zit een duif. Hij blijft roerloos zitten terwijl mijn hond nieuwsgierig dichterbij komt. Vlak voordat een natte hondenneus de duif aanraakt verzamelt het beestje al zijn kracht en plonst op het water van de Dwingelerstroom.
In de verte hoor ik een haan kraaien, in de boom boven me zie ik een groene specht. Ik schrik op uit mijn gedachten. De duif die net nog dobberde op het water, scheert nu met een enorme snelheid rakelings over mijn hoofd. Terwijl het beestje omhoog probeert te vliegen knalt het frontaal tegen de half afgebroken boom en valt naar beneden. Ik loop ernaartoe en zeg zacht: “Duifje, duifje… ben je oké?”. Om heel eerlijk te zijn ben ik wat bang voor alle dieren die vliegen. Ik durf niet dichterbij te komen. Een moment staar ik naar de stilte in het gras onder de boom. Ik probeer mijn geweten te sussen met de overtuiging dat de duif vast zelf weer op zal staan. Want duiven zijn sterk. Toch?
Ik stap het weiland in wat voor me opdoemt. Het natte gras glinstert en twinkelt in de ochtendzon. Daar waar weilanden van een afstand mooie glooiende graslandschappen lijken, is dat grasland in werkelijkheid trouwens niets meer dan een slecht onderhouden tuin met ongelijkheden waar je met gemak je enkels in kunt verzwikken. Even twijfel ik of mijn eigen tuin niet toevallig ook ooit is ingezaaid met raaigras.
Met het pestbos en een gewonde duif achter me, geniet ik met grillig genot van de schoonheid van het weiland. Rond mijn benen hoor ik zoemend gespuis van net wakker geworden insecten. Ik kijk hoe de zon over het land danst terwijl de geur van dagcrème en gewassen haar mijn neus binnendringt. Hey! Ik ruik! Yaz zit naast me met haar ogen dicht te genieten van de zonnestralen. Ik aai het beestje over haar kop en fluister zacht: “Kom duifje, we gaan naar huis.”